Werkwoorden vervoegen
infuseren
Tegenwoordige tijd infuseren
Ik infuseer
Jij infuseert
infuseer jij?
U infuseert
Hij/Zij/Het infuseert
Wij infuseren
Jullie infuseren
Zij infuseren
Verleden tijd van infuseren
Ik infuseerde
Jij/U infuseerde
Hij/Zij/Het infuseerde
Wij infuseerden
Jullie infuseerden
Zij infuseerden
Voltooid deelwoord van infuseren
geïnfuseerd
Tegenwoordig deelwoord van infuseren
infuserend