Werkwoorden vervoegen
hertellen
Tegenwoordige tijd hertellen
Ik hertel
Jij hertelt
hertel jij?
U hertelt
Hij/Zij/Het hertelt
Wij hertellen
Jullie hertellen
Zij hertellen
Verleden tijd van hertellen
Ik hertelde
Jij/U hertelde
Hij/Zij/Het hertelde
Wij hertelden
Jullie hertelden
Zij hertelden
Voltooid deelwoord van hertellen
herteld
Tegenwoordig deelwoord van hertellen
hertellend