Werkwoorden vervoegen
parfumeren
Tegenwoordige tijd parfumeren
Ik parfumeer
Jij parfumeert
parfumeer jij?
U parfumeert
Hij/Zij/Het parfumeert
Wij parfumeren
Jullie parfumeren
Zij parfumeren
Verleden tijd van parfumeren
Ik parfumeerde
Jij/U parfumeerde
Hij/Zij/Het parfumeerde
Wij parfumeerden
Jullie parfumeerden
Zij parfumeerden
Voltooid deelwoord van parfumeren
geparfumeerd
Tegenwoordig deelwoord van parfumeren
parfumerend