Werkwoorden vervoegen
familiariseren
Tegenwoordige tijd familiariseren
Ik familiariseer
Jij familiariseert
familiariseer jij?
U familiariseert
Hij/Zij/Het familiariseert
Wij familiariseren
Jullie familiariseren
Zij familiariseren
Verleden tijd van familiariseren
Ik familiariseerde
Jij/U familiariseerde
Hij/Zij/Het familiariseerde
Wij familiariseerden
Jullie familiariseerden
Zij familiariseerden
Voltooid deelwoord van familiariseren
gefamiliariseerd
Tegenwoordig deelwoord van familiariseren
familiariserend