Werkwoorden vervoegen
doorzien (doorgronden)
Tegenwoordige tijd doorzien
Ik doorzie
Jij doorziet
doorzie jij?
U doorziet
Hij/Zij/Het doorziet
Wij doorzien
Jullie doorzien
Zij doorzien
Verleden tijd van doorzien
Ik doorzag
Jij/U doorzag
Hij/Zij/Het doorzag
Wij doorzagen
Jullie doorzagen
Zij doorzagen
Voltooid deelwoord van doorzien
doorzien
Tegenwoordig deelwoord van doorzien
doorziend
doorzien (met het oog nalopen)
Tegenwoordige tijd doorzien
Ik zie door
Jij ziet door
zie jij door?
U ziet door
Hij/Zij/Het ziet door
Wij zien door
Jullie zien door
Zij zien door
Verleden tijd van doorzien
Ik zag door
Jij/U zag door
Hij/Zij/Het zag door
Wij zagen door
Jullie zagen door
Zij zagen door
Voltooid deelwoord van doorzien
doorgezien
Tegenwoordig deelwoord van doorzien
doorziend