Werkwoorden vervoegen
doorworstelen (verder worstelen, worstelend te boven komen)
Tegenwoordige tijd doorworstelen
Ik doorworstel
Jij doorworstelt
doorworstel jij?
U doorworstelt
Hij/Zij/Het doorworstelt
Wij doorworstelen
Jullie doorworstelen
Zij doorworstelen
Verleden tijd van doorworstelen
Ik doorworstelde
Jij/U doorworstelde
Hij/Zij/Het doorworstelde
Wij doorworstelden
Jullie doorworstelden
Zij doorworstelden
Voltooid deelwoord van doorworstelen
doorworsteld
Tegenwoordig deelwoord van doorworstelen
doorworstelend
doorworstelen (worstelend dringen door)
Tegenwoordige tijd doorworstelen
Ik worstel door
Jij worstelt door
worstel jij door?
U worstelt door
Hij/Zij/Het worstelt door
Wij worstelen door
Jullie worstelen door
Zij worstelen door
Verleden tijd van doorworstelen
Ik worstelde door
Jij/U worstelde door
Hij/Zij/Het worstelde door
Wij worstelden door
Jullie worstelden door
Zij worstelden door
Voltooid deelwoord van doorworstelen
doorgeworsteld
Tegenwoordig deelwoord van doorworstelen
doorworstelend