Werkwoorden vervoegen
doorstralen (met straling vervullen)
Tegenwoordige tijd doorstralen
Ik doorstraal
Jij doorstraalt
doorstraal jij?
U doorstraalt
Hij/Zij/Het doorstraalt
Wij doorstralen
Jullie doorstralen
Zij doorstralen
Verleden tijd van doorstralen
Ik doorstraalde
Jij/U doorstraalde
Hij/Zij/Het doorstraalde
Wij doorstraalden
Jullie doorstraalden
Zij doorstraalden
Voltooid deelwoord van doorstralen
doorstraald
Tegenwoordig deelwoord van doorstralen
doorstralend
doorstralen (stralend doordringen (in); blijken)
Tegenwoordige tijd doorstralen
Ik straal door
Jij straalt door
straal jij door?
U straalt door
Hij/Zij/Het straalt door
Wij stralen door
Jullie stralen door
Zij stralen door
Verleden tijd van doorstralen
Ik straalde door
Jij/U straalde door
Hij/Zij/Het straalde door
Wij straalden door
Jullie straalden door
Zij straalden door
Voltooid deelwoord van doorstralen
doorgestraald
Tegenwoordig deelwoord van doorstralen
doorstralend