Werkwoorden vervoegen
diagnosticeren
Tegenwoordige tijd diagnosticeren
Ik diagnosticeer
Jij diagnosticeert
diagnosticeer jij?
U diagnosticeert
Hij/Zij/Het diagnosticeert
Wij diagnosticeren
Jullie diagnosticeren
Zij diagnosticeren
Verleden tijd van diagnosticeren
Ik diagnosticeerde
Jij/U diagnosticeerde
Hij/Zij/Het diagnosticeerde
Wij diagnosticeerden
Jullie diagnosticeerden
Zij diagnosticeerden
Voltooid deelwoord van diagnosticeren
gediagnosticeerd
Tegenwoordig deelwoord van diagnosticeren
diagnosticerend