Werkwoorden vervoegen
bijeenzijn
Tegenwoordige tijd bijeenzijn
Ik ben bijeen
Jij bent bijeen
ben jij bijeen?
U bent bijeen
U is bijeen
Hij/Zij/Het is bijeen
Wij zijn bijeen
Jullie zijn bijeen
Zij zijn bijeen
Verleden tijd van bijeenzijn
Ik was bijeen
Jij/U was bijeen
Hij/Zij/Het was bijeen
Wij waren bijeen
Jullie waren bijeen
Zij waren bijeen
Voltooid deelwoord van bijeenzijn
bijeengeweest
Tegenwoordig deelwoord van bijeenzijn
bijeenzijnd