Werkwoorden vervoegen
belenen
Tegenwoordige tijd belenen
Ik beleen
Jij beleent
beleen jij?
U beleent
Hij/Zij/Het beleent
Wij belenen
Jullie belenen
Zij belenen
Verleden tijd van belenen
Ik beleende
Jij/U beleende
Hij/Zij/Het beleende
Wij beleenden
Jullie beleenden
Zij beleenden
Voltooid deelwoord van belenen
beleend
Tegenwoordig deelwoord van belenen
belenend