Werkwoorden vervoegen
afzadelen
Tegenwoordige tijd afzadelen
Ik zadel af
Jij zadelt af
zadel jij af?
U zadelt af
Hij/Zij/Het zadelt af
Wij zadelen af
Jullie zadelen af
Zij zadelen af
Verleden tijd van afzadelen
Ik zadelde af
Jij/U zadelde af
Hij/Zij/Het zadelde af
Wij zadelden af
Jullie zadelden af
Zij zadelden af
Voltooid deelwoord van afzadelen
afgezadeld
Tegenwoordig deelwoord van afzadelen
afzadelend