Werkwoorden vervoegen
afsmaken
Tegenwoordige tijd afsmaken
Ik smaak af
Jij smaakt af
smaak jij af?
U smaakt af
Hij/Zij/Het smaakt af
Wij smaken af
Jullie smaken af
Zij smaken af
Verleden tijd van afsmaken
Ik smaakte af
Jij/U smaakte af
Hij/Zij/Het smaakte af
Wij smaakten af
Jullie smaakten af
Zij smaakten af
Voltooid deelwoord van afsmaken
afgesmaakt
Tegenwoordig deelwoord van afsmaken
afsmakend