ZITUUR, o. (...uren), tijd gedurende welken eene vergadering duurt; tijdstip waarop eene bijeenkomst aanvangt;
...VLAK. o. (-ken), vlak waarop men zit;
...VLEESCH, o. zitvleesch hebben, langen tijd kunnen blijven zitten, (ook) veel geduld hebben : hij heeft geen zitvleesch;
...VOETEN, m. inv. een voet met drie teenen naar voren en één naar achteren die aan den wortel door een kort vlies verbonden zijn : de hoenders hebben zitvoeten.