VOORHOUDEN - (hield voor, heeft voorgehouden), voor iets, naar voren houden : de kinderen moeten hunne schorten voorhouden; met een geweer voorhouden, iets verder mikken dan een zich bewegend stuk wild zich bevindt;
— voor iem. houden : een kind een koekje voorhouden;
— iem. een spiegel voorhouden, zoodat hjj daarin zien kan, (fig.) zoodat hij zijn verkeerd gedrag inziet;
— onder het oog brengen, verwijten : iem. zijn slecht gedrag voorhouden; iem. het goede, zijn plicht voorhouden.