VERWATEN - bn. (veroud.) verdoemd, in den kerkban gedaan, geschuwd;
—, bn. bw. (-er, -st), vermetel, stout, overmoedig : verwaten optreden, handelen; een verwaten guit, verwaand; verwaten op iem. neerzien, trots. VERWATENHEID, v. vermetelheid; trots; opgeblazen hoogmoed.