VERSNIJDEN - (versneed, heeft versneden), aan stukken snijden : een brood versnijden, voor boterhammen ;
— linnen tot hemden versnijden; stroo tot haksel versnijden;
— anders snijden, door snijden verbeteren: eene pen versnijden; een patroon, eene viool versnijden ;
— door verkeerd snijden bederven: die jas is versneden ;
—wijn versnijden, met anderen wijn of water vermengen, vervalschen ;
— (bouwk.) een muur versnijden, smaller maken ; goed versneden fundeering, breed begonnen en langzamerhand versmald ;
— zich versnijden, zich in het snijden vergissen ; verkeerd snijden. VERSNIJDING, v. (-en), het versnijden (in alle bet.).