VERSCHEUREN - (verscheurde, heeft verscheurd), vaneenrijten, in of aan stukken scheuren : papier, linnengoed verscheuren;
— stuk bijten, verslinden : de wolf verscheurde een schaap ;
— pijnlijk aandoen : die slechte muziek verscheurt mijne ooren;
— vernietigen : een verband, een verdrag verscheuren;
— lasteren, kwaadspreken. VERSCHEURING, v. het verscheuren; scheuring.