RARIGHEID v. zeldzaamheid, vreemdheid; zoo’n rarigheid gevoelen, eene aandoening die men niet nader kan of wil beschrijven;
—, (...heden), rare, vreemde, zeldzame zaken; zonderlingheid; hij doet den laatsten tijd allerlei rarigheden.
RARIGHEIDJE, o. (-s), hij houdt wel van een rarigheidje.