Gepubliceerd op 22-11-2018

Poolsch (1)

betekenis & definitie

Poolsch (1) - bn. van, uit Polen : Poolsche tarwe; de Poolsche taal; een Poolsche landdag, (fig.) waar alles wild en ongeregeld toegaat; ook het ging er Poolsch toe;

— eene Poolsche, vrouw uit Polen;
— (muz.) Poolsche bok, de grootste soort van zakpijp of doedelzak;
— Poolsche slede, soort van arreslede;
— (nat. hist.) Poolsch grein, zeker insect (coccus polonicus), tot de schildluizen of galinsecten behoorende, dat in Polen en in sommige streken van Duitschland op onderscheiden planten leeft; bij het inzamelen van die planten wordt dit insect er afgeschraapt, omdat het gelijk de cochenille eene roode verfstof oplevert;
— Poolsche hamer (malleus vulgaris), eene soort van hamerschelp, die in den Indischen oceaan voorkomt;
— Poolsche zadel (placuna sella), een zeer zeldzaam schelpdier, tot de familie der oesters behoorende;
— (geneesk.) Poolsche (haar)vlecht, viltige, nauwelijks te ontwarren korst van hoofdhaar, door allerlei vuil aaneengekleefd.

< >