Overschrijden (overschreed, heeft overschreden), met groote stappen langzaam over iets heen gaan: hij overschreed de binnenplaats;
— de grenzen overschrijden, over de grenzen komen, gaan; (fig.) zijne bevoegdheid overschrijden, te buiten gaan;
— een gebod overschrijden, niet nakomen; de begrooting overschrijden, meer uitgeven dan toegestaan is; niet overschrijden, binnen de perken blijven. OVERSCHRIJDING, v. (-en), het overschrijden.