Omboenen (boende om, heeft omgeboend), (van vaatwerk enz.) het aan alle kanten boenen, met boender of schrobber van vuil reinigen: boen die emmers eens goed om;
— (van staande voorw.) ze bij het boenen zoo hard met den boender of schrobber aanraken, dat ze omvallen: de meid is zoo aan den gang, dat ze alles wat los en vast is, omboent. OMBOENING, v. de daad van omboenen, het reinigen van vuil met den boender.