(streek neder, heeft en is nedergestreken), naar beneden strijken: de haren eener stof neerstrijken;
— platstrijken: de naden van eenig naaisel neerstrijken;
— naar beneden halen : de vlag neerstrijken; de broek neerstrijken, afstrijken;
— naar beneden vliegen (van vogels)
en zich neerzetten : een koppel patrijzen is daar neergestreken.