Nachtelijk bn. als de nacht, aan den nacht gelijk: nachtelijk duister; aan den nachtelijken hemel, zooals die zich ‘s nachts vertoont; in den nachtelijken schoot der oudheid;
— ’s nachts gebeurende, tot den nacht behoorende: nachtelijk rumoer; een nachtelijke aanval, overrompeling; nachtelijk burengerucht.