KUNSTELOOS, bn. bw. (...loozer, -t), zonder kunst; eenvoudig, naïef; mijn kunsteloos lied.
KUNSTELOOSHEID, v. gebrek aan kunst, eenvoudigheid.
KUNSTENAAR KUNSTENAAR, m. (-s), (w. g.) kunstig werkman; die bedreven is in zijn vak hij is een kunstenaar in zijn vak;
— (Zuidn.) kunstenmaker;
— (thans inz.) iem. die eene der schoone kunsten beoefent.