Krampachtig bn. bw. (-er, -st), stuipachtig; door kramp veroorzaakt: krampachtige samentrekking der spieren;
— zich krampachtig aan iets vasthouden, met wanhopige krachtsinspanning;
— iem. krampachtig de hand drukken; krampachtig snikken, door aandoening overmeesterd. KRAMPACHTIGHEID, v.