KOORTSACHTIG, bn. bw. (-er, -st), aan koorts onderhevig ik ben min of meer koortsachtig vandaag; koortsaanduidend zijne pols slaat koortsachtig; eene koortsachtige aandoening;
— koortsverwekkend: rauwe pruimen zijn koortsachtig. KOORTSACHTIGHEID, v.