KLAARSTAAN, (stond klaar, heeft klaargestaan), gereedstaan ik stond juist klaar, om heen te gaan; het staat klaar, gereed om mede te nemen;
— opj passen, uitkijken, zich gereed houden; in zulk een geval moet er altijd iemand bij de machine klaarstaan;
— (fig.) hij zal niet voor u klaarstaan, hij zal u niet dadelijk helpen.