GELIJKSTAAN, (stond gelijk, heeft gelijkgestaan), in rang, stand, aanzien, bekwaamheid, bevoegdheid, geschiktheid enz. overeenkomen: vele onderwijzers staan met het hoofd der school gelijk in kennis;
— dezelfde beteekenis, dezelfde waarde hebben, gelijk zijn: de kansen staan gelijk; dat staat niet gelijk.