Gepubliceerd op 02-09-2018

Gehuil

betekenis & definitie

GEHUIL, o. (van menschen die in angst, pijn, smart of woede verkeeren) klagend of woedend schel geschreeuw: men hoorde niets meer dan het gebulder der kanonnen, het gehuil der gekwetsten; een afgrijselijk gehuil van smartkreten en wraakgeroep;

— (van dieren) een langgerekt schel of hol geschreeuw een vervaarlijk gehuil en gejank van de honden;
— (flg.) (van den wind, een storm, orkaan enz.) gegier, geloei de wind gierde met een akelig gehuil door de dorrende takken;
— (Zuidn.) (van snelbewogen voorwerpen, die een huilend geluid maken, inz. van kogels) een langgerekt, op huilen gelijkend gefluit: ik hoorde niets dan het gefluit der kogels, het gehuil der ballen;
— luid geschrei of geklaag kleinzeerige jongen, hou op met je gehuil. GEHUILEBALK, o. geschrei, gedrens.

< >