GEDACHTIG, bn. (praedicatief gebruikt) aan iets of iem. denkende, veelal met het bijbegrip dat dit van invloed is op iemands daden: aan iem. of iets gedachtig worden, er aan indachtig worden;
— in woorden of daden blijk gevende, dat men aan iets of iem. denkt: er aan gedachtig zijn;
— (van zonden, zondige daden, misdaden enz.) er aan gedenken, ze niet vergeten en vergeven of ongestraft laten;
— aan hen (hunner) gedachtig zijn, door gunstbetoon, hulp of bijstand doen blijken, dat men aan hen denkt;
— aan hen (hunner) in zijne gebeden gedachtig zijn, voor hen bidden; iets wel bedenkende of in aanmerking nemende, met het doel om zich daarnaar in doen of laten te richten: ik gaf haar het ontslag eervol, gedachtig aan de diensten, mij door haar bewezen.