Gepubliceerd op 02-09-2018

Ganzegat

betekenis & definitie

GANZEGAT, o. (-ten), (gew.) iem. met een dik achterste en een waggelenden gang; een domme, vergeetachtige vrouw; (oneig.) (in de studententaal) een student in zijn eerste jaar, die wel reeds ontgroend is, maar nog niet het recht heeft groenen te plagen: wat verbeeldt zich dat ganzegat wel!

< >