GALACHTIG, bn. (-er, -st), (van vochten) op gal gelijkende, of wel met gal doormengd galachtige vochten; (van personen) te veel gal hebbende, door de gal geplaagd: hij is bijzonder galachtig; (van het lichamelijk gestel, verschijnselen in het lichaam, enz.) blijken gevende, dat iemand door de gal geplaagd wordt; een galachtig gestel; galachtige puisten;
— (fig.) (van personen) oploopend, gramstorig, of wel, gemelijk, knorrig: zorg dat ge hem niet lastig valt, 't is een galachtig ventje; (van het karakter, of voorstellingen, begrippen, opvattingen enz.) driftig, gemelijk, naargeestig, somber: ik kon met dat galachtig karakter maar niet overweg; wat een galachtige levensbeschouwing, alles zoo donker in te zien. GALACHTIGHEID, v.