FURIE, v. (-s, ...riën), razernij, woede (in deze bet. gmv.); (gesch.) de Spaansche furie, benaming waaronder de muiterij van het Spaansche krijgsvolk na den dood van Requesens (1576) in onze geschiedenis bekend is;
— de Fransche furie, de onverwachte aanval in Vlaanderen (Jan. 1583) van den hertog van Anjou met het doel om aan de beperking van zijn gezag een einde te maken;
— (myth.) eene wraakgodin, naam der drie vreeselijke halfgodinnen die de boozen in de onderwereld tuchtigen, in het Grieksch Erinnyen en Eumeniden geheeten, nam. Tisiphone, Megaera en Alecto;
— (fig.) feeks, helleveeg, een buitengemeen toornig, boosaardig wijf.