DOORVAREN, (voer door, is en heeft doorgevaren), voortgaan met varen die boot heeft den heelen winter doorgevaren; varend door eene opening, eene ruimte gaan we zijn die straat, die zee doorgevaren; verder varen;
—, (doorvoer, heeft doorvaren), zich door ’t geheele lichaam voelbaar maken eene huivering, eene koude rilling doorvoer mij.