DOORSPOELEN, (spoelde door, heeft en is doorgespoeld), voortgaan met spoelen; spoelend door iets heen brengen of gaan; eene buis reinigen door er eene vloeistof doorheen te drijven eene vuile pijp doorspoelen;
— zijne keel doorspoelen, een borreltje gebruiken. DOORSPOELING, v. (-en), doorvloeiing; (fig.) purgeermiddel.