Gepubliceerd op 02-09-2018

Doorslaan

betekenis & definitie

DOORSLAAN, (sloeg door, heeft en is doorge! slagen), voortgaan met slaan; door iets slaan een spijker doorslaan; -

— (smed.) ponsen of drevelen van gaten
— siaande vaneenscheiden, stukslaan;
— afdoen, een einde maken; (fig.) verkwisten;
— zich doorslaan, zich een weg banen (door den vijand);
— ik ben overkropt van werk, ik zal er mij weer eens moeten doorslaan, met kracht en geweld doorwerken;
— de muur slaat door, watert door;
— met helderen slag zingen (inz. van vinken, kanaries en nachtegalen);
— (van personen) met heldere stem spreken;
— (gemeenz.) alles zeggen, wat maar te binnen schiet, zonder er bij te denken hoor hem weer eens doorslaan hij slaat door als een blinde vink, redeneert hoogst onlogisch;
— uit den draf gaan (van paarden): dat paard slaat nu en dan door;
— de balans slaat door, helt over;
— het papier slaat door, vloeit;
— mengen de eieren goed doorslaan.

< >