DOORBRANDEN, (brandde door. heeft en doorgebrand), voortdurend branden; door en door branden de turf is nog niet doorgebrand; terdege branden de kachel wil niet doorbranden;
— door branden openen, verdeelen brand dit vuurtje door, (in tweeën);
— door het vuur (van binnen af) verkolen, vergaan eene houten pijp die doorbrandt; eene doorgebrande kachel.