DOMICILIEEREN, (domicilieerde, heeft gedomicilieerd), (kooph.) een wissel domicilieeren, de wettige betaalplaats van een wissel aanwijzen;
— hij is te A. gedomicilieerd, zijne vaste woonplaats is te A.;
— zich domicilieeren, zich metterwoon vestigen;
— (recht.) zijn domicilie kiezen.