CARICATUUR, v. (caricaturen), koddige, grappige afbeelding van personen, door overdrijving of vergrooting van eenige meest kenmerkende en treffende vormen, trekken of eigenschappen: in Uilenspiegel staat heden eene aardige caricatuur van den eersten minister; ook toegepast op beschrijvingen of voorstellingen van personen en hunne karakters, van zekere typen of toestanden door dichters en schrijvers, en dan ook wel om aan te duiden, dat hunne voorstellingen, buiten hunne bedoeling grappig, of door overdrijving onnatuurlijk zijn de hoofdpersonen in dezen roman gelijken meer op caricaturen dan op werkelijk bestaande karakters;
— van personen die er door hunne kleeding of figuur grappig, comisch uitzien: die oude boekhouder met zijne oudmodische lange jas en zijn sloffigen gang is eene bekende caricatuur.