BUITENWACHT, v. (-en), voorpost, -wacht;
— (zegsw.) hij kreeg de buitenwacht, hij moest de deur uit;
— iemand de buitenwacht geven, hem de deur uitzetten;
— hij heeft het van de buitenwacht, vernomen van hen die niet rechtstreeks bij de zaak betrokken zijn;
...WAND, m. (-en);
...WATER, o. (-en), water, in onmiddellijke gemeenschap met de zee.