BRAVOUR, m. (-s), groote kunstraardigheid in passages;
— deze zangster heeft weinig bravour, maakt weinig trillers;
— eene BRAVOUR-ARIA, een zangstuk met moeilijke overgangen en ongewone wendingen, dat goed uitgevoerd, een verrassenden indruk maakt;
— (toon.) eene BRAVOURROL geeft gelegenheid op zijn voordeeligst uit te komen; BRAVOURSTUK:, o.