BELENDEN, (belendde, heeft belend), grenzen, palen aan de belendende perceelen, een belendend vertrek, huis;
— de belendende aanhoorigheden, apen dependentiën;
— (gew.) belanden. BELENDING, v. (-en), aangrenzend huis, perceel;
— zonder gevaarlijke belendingen, gewone term in brandverzekeringpolissen.