BELABBERD, bn. bw. (-er, -st), ik vind het belabberd, akelig, lam, vervelend;
— het ziet er belabberd uit, allesbehalve rooskleurig;
— ik ben belabberd, ik ben niet in orde;
— het is hier een belabberde boel, een misselijke boel;
— (zeet.) belabberd weer, de wind waait niet flink door, maar slechts bij vlagen. BELABBERDHEID, v.