BEDRIJVIG, bn. (-er, st), werkzaam, ijverig; eene bedrijvige huismoeder; het bedrijvige leven;
— een bedrijvig kind, altijd bezig, nooit stil zittende, levendig;
— eene bedrijvige stad, druk, met veel handel en nijverheid. BEDRIJVIGHEID, v. levendigheid; nijverheid.