Allereerst bn. en bw. aan al het andere voorafgaande de allereerste beginselen; hij is de allereerste die het zegt;
—het allereerst, in de eerste plaats, voor al het andere, de andere;
— ten allereerste, zoo spoedig mogelijk;
— de allereerste eigenschap van wel te spreken is duidelijk te spreken, de voornaamste;
— allereerst moet gij beginnen met u beter te gedragen, vóór al het andere.