Afzwijnen (zwijnde af, heeft en is afgezwijnd), wat (vrij wat, heel wat enz.) afzwijnen, zich erg overgeven aan een liederlijk leven ; hij heeft in zijne jeugd wat afgezwijnd;
— zich afzwijnen, zich uitputten door een liederlijk leven, door ontucht en brasserij hij heeft zich op de liederlijkste wijze afgezwijnd en zijne gezondheid verwoest; vgl. afgezwijnd.