Aftooveren (tooverde af, heeft afgetooverd), door tooverij scheiden of afzonderen: in één nacht waren al de vruchten van den boom verdwenen: 't was of ze er afgetooverd waren; wie heeft hier een stuk afgetooverd!;
— iem. iets aftooveren, het hem door tooverij afhandig maken, behendig ontfutselen: ik kan het ding nergens vinden: men kan het mij toch niet afgetooverd hebben!