AFREKENING, v. het afrekenen;
— iem. iets op afrekening geven, voorschieten enz., het hem vooruit geven om het hem later bij het vereffenen der rekening te korten, in mindering te brengen;
— het vereffenen en sluiten eener openstaande rekening : hij heeft met de afrekening genoegen genomen, en wij zijn voorgoed van elkaar af;
— afrekening houden, onderling met een ander afrekenen;
— (fig.) het nemen van voldoening voor hetgeen iem. misdreven of miszegd heeft;
— (spr.) korte afrekening maakt lange vriendschap, om goede vrienden te blijven, moet men elkander op het verschuldigde geld niet te lang laten wachten;
—, (-en), het geschreven stuk, inhoudende de wijze van vereffening eener openstaande rekening : hij weigert de afrekening te onderteekenen.