Gepubliceerd op 30-08-2018

Afjagen

betekenis & definitie

AFJAGEN, (jaagde of joeg af, heeft afgejaagd), naar beneden, weg-, ergens vandaan jagen, wegzenden ; de jongens van de stoep, de kamer, de tafel, de school afjagen;

noodzaken eene rivier af te zakken;
— (van dieren) door te sterk rijden afmatten, afbeulen: hij jaagt zijne paarden af;
— zoo lang op de jacht vervolgen, tot ze uitgeput zijn en van vermoeidheid niet meer voortkunnen : het hert is afgejaagd;
— zijn paard een hoefijzer afjagen, door hard rijden dit doen verliezen;
— een wiel van het rijtuig afjagen, dat verliezen door te snel te rijden;
— iem. eenig wild afjagen, het hem op de jacht afhandig maken;
— een jachtveld, bosch enz. af jagen, er al het wild uit wegvangen; (ook) het in zijne geheele uitgestrektheid jagend doorkruisen;
— zich afjagen, zich door jagen, loopen of rijden zwaar vermoeien, afmatten. AFJAGER, m. (-s).

< >