ABSOLUTIE, v. (in de R.-K. kerk) vergiffenis van zonden (in de biecht), kwijtschelding van kerkelijke straffen, ook: de woorden, de formule met welke de priester absolutie verleent;
— plechtigheid na eene uitvaartmis voor een overledene, waarin voor dezen om kwijtschelding van straf wordt gebeden;
— (in het breviergebed), het kapittel aan het slot van de primen en de korte gebeden in de metten;
— generale absolutie, zekere volle aflaat.